Près de là où se dresse l’actuelle gare de Schaerbeek, se trouvait autrefois une belle demeure seigneuriale. C’est en 1682 que Pierre-Ferdinand Roose, baron de Bouchout, acquiert un terrain situé au bord de la Senne, non loin du hameau d’Helmet. Il y fait construire un pavillon et aménage des jardins à la française. Après la mort de Pierre-Ferdinand Roose, en 1700, la propriété passa à son petit neveu Melchior-François Roose qui la vendit en 1719 au prince Holstein-Norbourg, membre de la famille royale de Danemark. Ce dernier l’occupe jusqu’à sa mort en 1722. Le domaine est alors acheté par un banquier de la Compagnie d’Ostende, Lambert Renette.
Daar waar het station tegenwoordig staat, bevond zich vroeger een mooi landskasteel. In 1682 kocht Pierre-Ferdinand Roose, baron van Bouchout een terrein gelegen aan de oevers van de Zenne, niet ver van het gehucht van Helmet. Hij liet er een paviljoen bouwen en tuinen “à la Française” aanleggen. Na de dood van Pierre-Ferdinand Roose in 1700 ging het eigendom aan zijn klein neef Melchior-François Roose die het verder in 1719 verkocht aan de prins Holstein-Norbourg, lid van de koninklijke familie van Denemarken. Laatstgenoemde bewoonde er tot zijn dood in 1722. Het domein werd dan door een bankier van de Oostendse Compagnie gekocht, Lambert Renette.
[Le domaine au XVIIIe siècle, gravure, Fonds Van den Haute, Archives communales de Schaerbeek | Het kasteel, 18de eeuw, prent, Fonds Van den Haute, Gemeentearchieven van Schaarbeek]
Au décès de Renette en 1738, la propriété est cédée à Jérôme de Tassillon, Grand Ecuyer de Brabant. Ce dernier loue le château au prince Charles de Lorraine dès 1752 et qui l’utilise comme résidence secondaire jusqu’en 1780. Certaines sources attribuent l’appellation Monplaisir à Charles de Lorraine qui y organise fêtes et chasses. La plaine devient également le lieu des premières courses de chevaux organisées dans la région bruxelloise, auquel le prince peut assister depuis les fenêtres du château.
A la mort de Charles de Lorraine, le domaine fut occupé par Marie-Elisabeth de Tassillon de Terlinden, douairière de Louis de Vaux, jusqu’à sa mort en 1783. Ses fils vendent alors Monplaisir à Jean-Sébastien de Vaume qui s’y installe avec sa femme, Dorothée Henco de Haut. En 1786, Vaume obtient un octroi l’autorisant à installer dans sa propriété la Manufacture Impériale et Royale de Monplaisir, première manufacture de porcelaine bruxelloise, qui n’eut qu’une brève existence puisqu’elle cessa ses activités en 1790.
Bij het overlijden van Renette in 1738 werd het eigendom aan Jérome de Tassillon, groot-warandemeester van Brabant overgedragen. Al bij 1752, verhuurde hij het kasteel aan prins Karel van Lotharingen die het als buitenverblijf tot 1780 gebruikte. Sommige bronnen schrijven de benaming Monplaisir toe aan Karel van Lotharingen die er veel feesten en jachtpartijen organiseerde. De vlakte was ook het toneel voor de eerste paardenrennen die in het Brusselse gebied worden georganiseerd en die de prins vanuit het raam van zijn kasteel kon volgen.
Toen Karel van Lotharingen stierf, werd het erfgebied door Marie-Elisabeth de Tassillon de Terlinden, douairière van Louis de Vaux bezet tot haar dood in 1783. Haar zonen verkochten dan Monplaisir aan Jean-Sébastien de Vaume die er zich vestigde met zijn vrouw, Dorothée Henco de Haut. In 1786 kreeg Vaume een toekenning die hem in staat stelde de Manufacture Impériale et Royale de Monplaisir in zijn landgoed op te richten. Het was de eerste porseleinfabriek in Brussel maar moest jammer al in 1790 sluiten.
Au cours de la fin du XVIIIe siècle et du XIXe siècle, Monplaisir eut une succession de propriétaires divers : François Goswin Charliers d’Odomont, Grégoire-Guillaume van Berchem-Weelen, Marie Joséphine de Brouchoven de Bergeyck, François-Robert Rousseau, Jean-Félix Carpentier. En 1888, une blanchisserie mécanique, la première du pays, s’installe dans les baraquements de bois présents sur le domaine. Peu de temps après, en 1890, la Société anonyme Blanchisserie modèle de Monplaisir prend possession du château et de ses dépendances. Le domaine fut totalement exproprié, les étangs asséchés et les bâtiments détruits en 1907 pour laisser la place au réaménagement du quartier et à l’agrandissement des voies de chemins de fer.
In de loop van het einde van de 18de en van de 19de eeuw, kende Monplaisir een opeenvolging van diverse eigenaars: François Goswin Charliers van Odomont, Grégoire-Guillaume van Berchem-Weelen, Marie Joséphine de Brouchoven van Bergeyck, François-Robert Rousseau, Jean-Félix Carpentier. In 1888 kreeg een mechanische wasserij, de eerste van het land, onderdak in de houten bijgebouwtjes achteraan op het domein. Kort daarna, in 1890, nam de naamloze vennootschap Blanchisserie modèle de Monplaisir het kasteel en alle bijgebouwen in. Het domein werd helemaal onteigend, de vijvers drooggelegd en de gebouwen in 1907 gesloopt om plaats te maken voor de heraanleg van de wijk en de vergroting van de spoorwegen.
[Blanchisserie Monplaisir, carte postale, Fonds Van den Haute, Archives communales de Schaerbeek | Blanchisserie Monplaisir, postkaart, Fonds Van den Haute, Gemeentearchieven van Schaarbeek]
© Archives communales de Schaerbeek | Gemeentearchieven van Schaarbeek
VOUS DITES : En 1890, la Société anonyme Blanchisserie modèle de Monplaisir prend possession du château et de ses dépendances. Le domaine fut totalement exproprié, (…) les bâtiments détruits en 1907 pour laisser la place (…) à la construction de la gare de Schaerbeek.
Etes-vous certain de ces affirmations : la gare de Schaerbeek a été construite en 1887 par l’architecte Franz Seulen.
Cordialement
Merci pour votre remarque. Nous avons modifié le texte.