Né à Verviers le 30 décembre 1865, Emile-Henri-Barthélémy Fabry est issu d’une famille bourgeoise qui donna des bourgmestres à Liège et à Verviers. Malgré la classique opposition paternelle, le jeune homme décide en 1885, lors de son service militaire, de s’inscrire à l’Académie Royale des Beaux-Arts de Bruxelles. Il y reçoit l’essentiel de sa formation dans l’atelier de Jean Portaels (1818-1895). Il épouse en 1897 Virginie Duchênes qui lui donnera deux enfants, Barthélémy, mort en 1952 et Suzanne, décédée en 1985.
En 1901, à trente-six ans, l’artiste est nommé professeur de dessin à l’Académie Royale des Beaux-Arts de Bruxelles. Il se fait construire sa maison-atelier rue Verte dans l’esprit de l’Art Nouveau (actuellement rue du Collège Saint-Michel, n°6) à Woluwe-Saint-Pierre, dans un quartier nouvellement urbanisé.
Emile-Henri-Barthélémy Fabry, geboren te Verviers op 30 december 1865, komt uit een burgerlijke familie waarvan leden burgemeesters van Luik en Verviers werden. Ondanks de klassieke vaderlijke tegenstand besloot de jongeman in 1885, tijdens zijn militaire dienst, zich in te schrijven aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Brussel. Het grootste deel van zijn opleiding kreeg hij daar in het atelier van Jean Portaels (1818-1895). In 1897 trouwt hij met Virginie Duchênes die hem twee kinderen geeft, Barthélémy, die in 1952 overlijdt en Suzanne, die in 1985 overlijdt.
In 1901, op zijn 36-jarige leeftijd, werd de kunstenaar benoemd tot hoogleraar tekenen aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Brussel. Hij laat zijn huis/atelier bouwen in de Groenstraat in de geest van de “Art Nouveau” (nu Sint-Michielskollegestraat, nr 6) in Sint-Pieters-Woluwe, in een nieuwe verstedelijkte wijk.
[Maison-atelier d’Emile Fabry, rue du Collège Saint-Michel, n°6 – Administration communale de Woluwe-Saint-Pierre | Woning-atelier van Emile Fabry, Sint-Michielskollegestraat, nr 6 – Gemeentelijk Bestuur van Sint-Pieters-Woluwe]
Après l’installation à Woluwe-Saint-Pierre, les créations monumentales se succèdent jusqu’à la Première guerre mondiale, période durant laquelle Fabry se réfugie en Angleterre et reviendra en Belgique en 1919 où il reprendra des cours à l’Académie royale des Beaux-arts de Bruxelles.
Pendant plus de 70 ans, l’artiste, le pinceau à la main, conservera une thématique choisie dès ses premières recherches. Cette étonnante permanence des sujets, toujours repris, retravaillés en des variations infinies, atteste de la constance de l’esprit du peintre et de la profondeur de ses engagements moraux. La destinée humaine revient comme un leitmotiv, sous plusieurs formes et pour répondre à plusieurs questions fondamentales. D’une part, Emile Fabry s’intéresse aux différentes étapes de la vie de l’homme, d’autre part il reprend inlassablement le thème des Parques pour s’interroger sur le sens de la mort. L’inquiétude personnelle transparaît dans cette quête, d’autant plus que le peintre se met souvent en scène et interprète le rôle du sage ou du vieillard, proche du terme de sa vie.
Na zijn vestiging in Sint-Pieters-Woluwe volgden monumentale creaties elkaar op tot aan de Eerste Wereldoorlog, toen Fabry zijn toevlucht zocht in Engeland en in 1919 terugkeerde naar België, waar hij zijn studies aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Brussel hervatte.
Meer dan 70 jaar heeft de kunstenaar, met zijn penseel in de hand, een gekozen thema vanaf het allereerste begin bewaard. Deze verbazingwekkende voortdurende aanwezigheid van de onderwerpen, steeds opnieuw opgenomen, in oneindige variaties herwerkt, getuigt van de standvastigheid van de geest van de schilder en de diepgang van zijn geloofwaardigheid. Het menselijk lot keert terug als leidmotief, in verschillende vormen en om een aantal fundamentele vragen te beantwoorden. Enerzijds is Emile Fabry geïnteresseerd in de verschillende levensfasen van de mens en anderzijds gaat hij onvermoeibaar in op het thema van de Parcen2 om de betekenis van de dood in vraag te stellen. In deze zoektocht komt persoonlijke bezorgdheid naar voren, vooral omdat de schilder zichzelf vaak ensceneert en de rol van de wijze of de oude man, dicht bij het einde van zijn leven, interpreteert.
Après s’être essayé à la peinture, il pratique toutes les techniques du dessin, de l’aquarelle et de la gouache et s’essaie à la lithographie. Le peintre adopte des formes souvent athlétiques pour les êtres qui traduisent ses rêves ou ses visions d’un monde édénique ou idéal. Inspirés par la pensée grecque, ils ne peuvent être chétifs, car ils doivent incarner l’harmonie du corps et de l’esprit.
Lors de l’Exposition universelle de Liège en 1905, commande est passée à Emile Fabry d’une toile de dimensions impressionnantes, baptisées L’expansion coloniale. Elle voyagea beaucoup avant la première guerre mondiale, avant d’attendre un mur adéquat, ce qui n’est pas si simple. Installée fin janvier 2000 dans le hall d’accueil de la Salle Fabry de l’Hôtel communal de Woluwe-Saint-Pierre, elle avait entre-temps changé de nom, lors du 100e anniversaire de l’artiste, en 1965. Le titre actuel, L’effort, permet d’oublier la connotation politique de l’époque de sa création. La figure allégorique représentait soit la Belgique, soit le triomphe de la civilisation exportée vers d’autres régions, celles-ci étant absolument indéterminées, soit plus simplement le lancement d’un voilier vers l’avenir ou les destinations lointaines.
Na het schilderen te hebben geprobeerd, oefende hij alle technieken van het tekenen, aquarel en gouache en probeerde hij de lithografie uit. De schilder zal vaak sportieve vormen aannemen voor de wezens die zijn dromen of visioenen van een edenische of ideale wereld vertalen. Geïnspireerd door de Griekse gedachte, kunnen ze niet zwak zijn, omdat ze de harmonie van lichaam en geest moeten belichamen.
Tijdens de wereldtentoonstelling in Luik in 1905 kreeg Emile Fabry de opdracht om een doek van indrukwekkende afmetingen te schilderen, genaamd L’expansion coloniale (De koloniale uitbreiding). Ze reisde veel vóór de Eerste Wereldoorlog, wachtende op een geschikte muur, wat niet zo eenvoudig is. Het werd eind januari 2000 geïnstalleerd in de ontvangsthal van de Fabryzaal van het Gemeentehuis van Sint-Pieters-Woluwe en was ondertussen van naam veranderd, ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de kunstenaar, in 1965. De huidige titel L’effort (De inspanning) maakt het mogelijk om de politieke connotatie van de tijd van zijn ontstaan te vergeten. De allegorische figuur vertegenwoordigde ofwel België, de triomf van de beschaving die werd geëxporteerd naar andere regio’s, die volstrekt onbepaald waren, of meer eenvoudigweg de lancering van een zeilboot naar de toekomst of verre bestemmingen.
[L’effort ou l’expansion coloniale (1903-1905) huile sur toile 438 x 684cm – Administration communale de Woluwe-Saint-Pierre | De Inspanning of de Koloniale Uitbreiding) (1903-1905) olieverf op canvas 438 x 684 cm – Gemeentelijk Bestuur van Sint-Pieters-Woluwe]
La participation des symbolistes aux expositions universelles dure de 1905 à 1935. Pendant cette longue période, chacun d’eux et Emile Fabry, en particulier, se consacrent à la réalisation de grands ensembles de peintures murales qui assurent leur renommée et accompagnent encore aujourd’hui les pas des visiteurs de musées, de théâtres ou de maisons communales.
La rose est la fleur préférée de l’artiste, elle s’insère partout, sans le moindre désir de participer à l’action et ne correspond le plus souvent qu’au seul plaisir d’apporter une variation chromatique ou de relier les personnages par un élément exclusivement décoratif.
En marge des œuvres à portée symboliste ou idéaliste, Fabry réalise de très nombreux portraits. Les modèles coûtent cher. Incapable de s’en passer, le peintre met tout son petit monde à contribution. Les séances de pose étant longues et pénibles, il a recours à la photographie qui immortalise le sujet et facilite la création. Les visages de sa femme, de sa fille Suzanne, de son fils Barthélémy et le sien servent pour de nombreux personnages. Vêtus ou non, sa femme et ses enfants, même dès leur plus jeune âge, participent activement à l’élaboration de peintures de chevalet ou d’œuvres monumentales.
De deelname van symbolisten aan universele tentoonstellingen duurde van 1905 tot 1935. Gedurende deze lange periode zullen zij, en Emile Fabry in het bijzonder, zich kunnen wijden aan de creatie van grote muurschilderijen die hun roem zullen verzekeren en vandaag nog steeds de bezoekers van musea, theaters en gemeentehuizen begeleiden.
De roos is de favoriete bloem van de kunstenaar, zij past overal, zonder de geringste wens om deel te nemen aan de actie en komt meestal alleen overeen met het plezier van het brengen van een chromatische variatie of het verbinden van de personages door een exclusief decoratief element.
Naast werken van symbolistische of idealistische aard maakt Fabry een groot aantal portretten. De modellen zijn duur. De schilder kan er niet zonder en zet zijn hele wereldje aan het werk. De posesessies zijn lang en pijnlijk en hij gebruikt de fotografie om het onderwerp te vereeuwigen en de creatie te vergemakkelijken. De gezichten van zijn vrouw, zijn dochter Suzanne, zijn zoon Barthélémy en zijn eigen gezicht worden voor veel personages gebruikt. Gekleed of niet, zijn vrouw en kinderen nemen al op jonge leeftijd actief deel aan de uitwerking van ezelschilderijen of monumentale werken.
À sa mère revient un statut très spécial. Plusieurs portraits la représentent âgée, sans lui donner de caractère particulier. Rien, si ce n’est la volonté de dépasser le simple contexte de l’image gardienne du souvenir, ne permet d’expliquer cet étonnant hommage à une mère quasiment divinisée. La toile Maternal lui confère la densité d’une icône.
Zijn moeder heeft een heel speciale status. Verschillende portretten stellen haar voor als een oude vrouw, zonder haar een bepaald karakter te geven. Niets, behalve het verlangen om verder te gaan dan de eenvoudige context van het beeld, bewaker van het geheugen, maakt het mogelijk om dit verbazingwekkende eerbetoon te verklaren aan een moeder die bijna de hemel in geprezen wordt. De schildersdoek Maternal geeft haar de dichtheid van een icoon.
[Maternal (1914) huile sur toile 98 x 78 cm – photo du livre Emile Fabry 1865 1966 édité suite à l’exposition du 15 mars au 11 juin 2000 dans la salle Fabry de la maison communale de Woluwe-Saint-Pierre – Jacqueline Guisset – Dereume sa, P.41 | Maternal (1914) olieverf op canvas 98 x 78 cm – foto van het boek Emile Fabry 1865 1966 gepubliceerd naar aanleiding van de tentoonstelling van 15 maart tot 11 juni 2000 in de Fabryzaal van het gemeentehuis van Sint-Pieters-Woluwe – Jacqueline Guisset – Dereume sa, blz.41]
Lors de la rétrospective organisée pour fêter le centenaire de l’artiste en 1965, l’Administration communale de Woluwe-Saint-Pierre a acquis trois œuvres de grand format que l’artiste conservait dans son atelier. Il s’agit de Eschyleia, de Moïse et du Christ entre les larrons.
« Le christ entre les larrons »: Les trois crucifiés semblent en lévitation, l’absence de clous et de cordes ne permettant que de comprendre intellectuellement, et par le biais de la tradition, la scène de la crucifixion. De cette manière, Jésus, par toute la force de son corps puissant, semble s’élever vers le ciel, portée par la lumière fragmentée qui jaillit du pied de la croix. La barbe et les traits renvoient aux autoportraits de Fabry. L’arc-en-ciel unit les trois personnages mais Fabry a placé dans la lumière le corps du bon larron à qui Jésus promet de l’emmener au paradis (Luc 23,43). Seule, la trace de quelques rayons laisse un peu d’espoir au mauvais larron.
Tijdens de retrospectieve tentoonstelling ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de kunstenaar in 1965 verwierf het gemeentebestuur van Sint-Pieters-Woluwe drie grote werken die de kunstenaar in zijn atelier bewaarde. Het zijn: Eschyleia, Moïse en Christ entre les larrons (Aeschyleia, Mozes en Christus tussen de dieven)4.
“Le Christ entre les larrons » (Christus tussen dieven): De drie gekruisigden lijken te zweven, de afwezigheid van spijkers en touwtjes laat ons alleen maar toe om intellectueel, en door de traditie, het tafereel van de kruisiging te begrijpen. Zo lijkt Jezus met alle kracht van zijn machtige lichaam naar de hemel op te staan, gedragen door het gefragmenteerde licht dat uit de voet van het kruis komt. De baard en kenmerken verwijzen naar Fabry’s zelfportretten. De regenboog verenigt de drie personages, maar Fabry heeft het lichaam van de goede dief in het licht geplaatst, aan wie Jezus belooft hem naar de hemel te brengen (Lucas 23,43). Alleen al het spoor van een paar stralen laat een beetje hoop over aan de slechte dief » (Jacqueline Guisset – Dereume, Emile Fabry 1865-1966, blz.86).
[Eschyleia, 1932, huile sur toile, 334 x 314 cm – Administration communale de Woluwe-Saint-Pierre | Eschyleia (Aeschyleia), 1932, olieverf op canvas, 334 x 314 cm – Gemeentebestuur van Sint-Pieters-Woluwe]
[Moïse ou Adam et Eve chassés du Paradis terrestre, 1932, huile sur toile, 334 x 314 cm– Administration communale de Woluwe-Saint-Pierre | Moïse of Adam et Eve chassés du Paradis terrestre (Mozes of Adam en Eva verdreven uit de Hof van Eden), 1932, olieverf op canvas, 334 x 314 cm – Gemeentebestuur van Sint-Pieters-Woluwe]
[Le christ entre les larrons, 1932, huile sur toile, 334 x 314cm– Administration communale de Woluwe-Saint-Pierre | Le Christ entre les larrons (Christus tussen de dieven), 1932, olieverf op canvas, 334 x 314 cm – Gemeentebestuur van Sint-Pieters-Woluwe]
Du début du siècle aux années 30, la carrière d’Emile Fabry s’oriente essentiellement vers la peinture monumentale. Les grandes commandes officielles, presque toutes réalisées entre 1920 et 1930, apparaissent comme le but qu’il souhaitait atteindre. Presque toutes les œuvres monumentales entretiennent d’étroites relations. D’un mur à l’autre, les personnages se répondent, reprennent les vastes questions de la destinée humaine, du sens de la vie, de la transmission de la sagesse, du voyage inéluctable. Cette unité se trouve renforcée par la présence même de l’artiste ou de ses proches dans les visages de la plupart de ses personnages.
L’artiste peint sa dernière commande pour l’Exposition universelle de 1935, il est alors âgé de 70 ans. Une longue retraite l’attend, parsemée de difficultés et de chagrins. Il perd son épouse et son fils, mais continue à peindre inlassablement. Entouré de l’affection de sa fille et de son gendre, Emile Fabry s’éteint dans sa maison de la rue du Collège Saint-Michel le 27 février 1966.
Van het begin van de eeuw tot de jaren was Emile Fabry zijn carrière vooral gericht op de monumentale schilderkunst. De grote officiële opdrachten, die bijna allemaal tussen 1920 en 1930 werden uitgevoerd, bleken het doel te zijn dat hij wilde bereiken. Bijna alle monumentale kunstwerken zijn nauw verwant aan elkaar. De personages beantwoorden elkaar van de ene muur naar de andere en nemen de grote vragen van het menselijk lot, de zin van het leven, de overdracht van wijsheid, de onvermijdelijke reis op zich. Deze eenheid wordt versterkt door de aanwezigheid van de kunstenaar of zijn familieleden in de gezichten van de meeste van zijn personages.
De kunstenaar schildert zijn laatste opdracht voor de wereldtentoonstelling van 1935, hij is 70 jaar oud. Er wacht hem een lang pensioen, vol moeilijkheden en verdriet. Hij verloor zijn vrouw en zoon, maar bleef onvermoeibaar schilderen. Emile Fabry, omgeven door de genegenheid van zijn dochter en schoonzoon, overlijdt op 27 februari 1966 in zijn huis in de Sint-Michielskollegestraat.
Bibliographie | Bibliografie
- DALEMANS, R. , Le peintre symboliste Emile Fabry , Bruxelles (édition Paul Legrain), 1986.
- GUISSET-DEREUME, J., Emile Fabry 1865-1966, Bruxelles, 2000.
© Archives communales de Woluwe-Saint-Pierre | Gemeentearchief van Sint-Pieters-Woluwe