Schoolleven

Onderwijs en openbare onderstand: een bevoorrechte maar weinig gekende band

Op het eerste gezicht verwacht de onderzoeker geen archieven met betrekking tot het onderwijs te vinden in een archiefbewaarplaats van een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn. Onderwijs en sociale bijstand zijn echter al lang met elkaar verbonden. In dit artikel beperken we ons tot het vestigen van de aandacht van de onderzoekers op de archiefstukken die licht kunnen werpen op het begin van het onderwijs in Brussel. We zullen niet verwijzen naar de hedendaagse periode, waaronder de opleiding van artsen en verpleegkundigen of het uitreiken van studiebeurzen, die ook een overvloed aan documentatie hebben achtergelaten.

Laten we beginnen met de oudste kinderstichting, de Boni Infantes of Bonifanten. In 1358 liet de stasdklerk van Brussel, Pieter van Huffel, kapelaan van het machtige Sint-Goedelekapittel, per testament zijn tuin na om er een school te bouwen voor twaalf arme schoolkinderen, tussen 9 en 18 jaar oud en die konden zingen. Om een onderscheid te maken tussen de echt behoeftige kinderen en degenen die geen hulp nodig hebben, legt een kanunnik van Sint-Goedele, Jan Tserclaes, hen de verplichting op om op gezette tijden te bedelen. Ze beschikken over een leslokaal, boeken en inkomsten in natura en geld. Een andere stichting, die van de Choralen van Sint-Goedele, koorknapen, fuseerde in 1636 met de Bonifanten. De stichtingen zijn oorspronkelijk gelegen in de Schaarbeekstraat en verhuizen in 1713 naar de Wildewoudstraat, tegenover de kerk van Sint-Goedele.

In het algemeen vond het onderwijs voor arme kinderen plaats in de “armen scholen” van de verschillende parochies van de stad. In de 16e eeuw was de Brusselse Overcharitaet), die door keizer Karel V was opgericht om alle liefdadigheidsinitiatieven te centraliseren, in het bijzonder verantwoordelijk voor het onderwijs aan arme kinderen en de voogdij over arme weeskinderen. Ondergeschikte charitaetmeesters (in elke parochie) moesten zorgen voor de concrete werking van deze armenscholen. Het onderwijs werd over het algemeen verzorgd tot de leeftijd van achttien jaar. Geleidelijk aan werden de armenscholen in de 18e eeuw kostscholen en werden ze omgevormd tot weeshuizen. De meesters van de Overcharitaet zijn in dit schilderij afgebeeld door Pieter Meert en Pieter van de Plas.

[Schilderij van Pieter Meert en Pieter Van der Plas, De meesters van de Brusselse Overcharitaet die brood en kleren uitdelen aan meisjes die hun school verlaten, het Klein Begijnhof, 1644 © Collecties van het OCMW van Brussel, inv. nr. T.3]

 

Het onderwijs beperkt zich dan in het beste geval tot het leren lezen, de grammatica, het schrijven en natuurlijk de grondbeginselen van de godsdienst. De leeftijd voor toelating, na de doop van het kind, was zeer wisselend: in de tweede helft van de 18e eeuw, voor de weeskinderen van de hoofdparochie (Sint-Goedele), varieerde deze, zowel voor meisjes als voor jongens, tussen 5 en 13 jaar… en de toelating moest soms vergezeld gaan van een aanbeveling van de notabelen van de stad of van de beschermers van het kind. Het tijdschema van de dag, zoals bekend uit een ongedateerd reglement van de 18e eeuw (Nagelaten Papieren Den Abt, lias betreffende de armenschool van Sint-Goedele en Onze-Lieve-Vrouw van Finisterrae), begon vrij vroeg in de ochtend, in ieder geval in de zomer voor de afdeling van de meisjes. Het is ook moeilijk te raden wat de “schrijfopdrachten” zouden kunnen omvatten:

  • Van 15 april tot 15 september, opstaan om 5 uur ’s morgens, bij het luiden van de bel, om 5u30, gebed op de knieën.
  • Traject naar school en ontbijt.
  • Schrijfopdrachten waarbij kinderen tot 12u ’s middags voor de leerkracht worden opgeroepen. Individuele schrijfopdrachten tot 11u30 voor degenen die leren schrijven
  • Nieuw gebed
  • Maaltijd in de refter om 12u, voorafgegaan door een Benidicite, alle schoolmeisjes staan naast hun leraressen.
  • Spelen toegestaan tussen 12u30 en 13u30
  • Nieuwe schrijfopdrachten tussen 13u30 en 19u00 uur (wie leert schrijven, vertrekt om 18u00 uur om te schrijven tot 19u00 uur)
  • Avondeten van 19u30 tot 20u00 uur.
  • Spelletjes tot 20u30, dan gebed en bed.

De schoolverlaters waren ongeveer achttien jaar oud, zoals blijkt uit dit inschrijvingsregister (zie illustratie).

[Inschrijvingsregister van weeskinderen (jongens en meisjes) van de school van de parochie van Sint-Goedele en Onze-Lieve-Vrouw van Finisterrae, 1763-1832, dat twee verschillende lotsbestemmingen illustreert: een van de jongens werd in 1757 tot de school toegelaten en beëindigde zijn cyclus eervol in 1763, de andere werd in 1755 toegelaten maar liep in 1765 van de school weg om soldaat te worden © Archieven van het OCMW Brussel, Fonds H, Weeskinderen van Sint-Goedele, H 2bis, titelblad en uittreksel.]

 

In ieder geval blijft de leeftijd waarop kinderen de school kunnen verlaten onderwerp van discussie. Daarom volgt er in 1763 een definitieve uitspraak van de Raad van Brabant, die hierover was geraadpleegd door de plebaan van Sint-Goedele, de pastoor van O.-L.V. van Finisterrae en de adjunct-directeuren van de school: het wordt 20 jaar voor jongens en 21 jaar voor meisjes. Het onderwerp van de opnamevoorwaarden voor de kinderen blijft overigens een netelige kwestie: de Raad van Brabant is van mening dat de voorkeur moet uitgaan naar de parochianen van Sint-Goedele en O.-L.V. van Finisterrae of naar kinderen die ten minste drie jaar in deze parochies hebben gewoond. Ze zijn bij voorkeur weeskinderen van beide ouders, in plaats van slechts van één.

De financieringsbronnen van de wezenschool zijn nooit voldoende en dit thema blijft de rode draad van haar geschiedenis: de historicus is verbaasd over het belang van de financiële documenten in de archieven van de wezenscholen: renten in natura en in contanten, leningen en zelfs de organisatie van een loterij, alles is goed om in de financiële behoeften van de parochiescholen te voorzien.

Onderwijs voor arme kinderen wordt in eerste instantie gezien in termen van “professionalisering” van het onderwijs om een actueel concept te gebruiken. Zo gebruikt Keizerin Maria Theresia in 1754 de uitdrukking “om hen het nodige onderwijs te geven, zodat ze genoeg kunnen verdienen om zich eerlijk te onderhouden wanneer ze een bekwame leeftijd hebben bereikt om zich nuttig te maken voor het publiek (…)”. Het is daarom dat ze instemt met het verzoek van de plebaan van Sint-Goedele, de pastoor van Finisterrae en de vier armenmeesters van Sint-Goedele en Finisterrae, om een loterij te organiseren voor de bouw van een godshuis dat een school, een internaat dus, zou huisvesten in de Kwakkelstraat (cfr. Illustratie). De instelling verlaat de Warmoesbroekstraat waar ze tot dan toe gevestigd was. Het godshuis in de Kwakkelstraat, als liefdadigheidsinstelling in de stad, wordt opgenomen in het plan van Desaubleaux (circa 1780): het bevindt zich dan tussen het klooster van de Engelse Dominicaanse Zusters en de Oratorianen (momenteel onder het Administratief Centrum).

[Brief van Keizerin Maria Theresia van Oostenrijk van 4 februari 1754, waarbij de pastoor en de plebaan en de vier armenmeesters van de parochies van Sint-Goedele en Finisterrae toestemming krijgen om een loterij te organiseren voor de financiering van de oprichting van een huis en een armenschool voor de arme kinderen van deze parochies © Archieven van het OCMW Brussel, Fonds H, Weeskinderen van Sint-Goedele, n°2.]

 

Nuttige referenties

Paul Bonenfant, « Hôpitaux et bienfaisance publique dans les Anciens Pays-Bas », Annales de la Société belge d’Histoire des Hôpitaux, 3, 1965, pp. 1-194.

Stéphane Demeter en David Guilardian, « Implantation des hospices et hôpitaux à Bruxelles (XIIe-XVIIIe siècles) », in Archaelogia Mediaevalis, 25, 2002, pp. 53-60.

Paul de Ridder, Inventaris van het oud archief van de kapittelkerk van Sint-Michiel en Sint-Goedele te Brussel, 3 vol., Brussel, 1987-1988.

Mina Martens, « Une notoriété peu commune au XIVe siècle d’un clerc de la ville de Bruxelles : Pierre van Huffel », Les Pays-Bas bourguignons. Histoire et institutions. Mélanges André Uyttebrouck,. J.-M. Duvosquel, J. Nazet en A. Vanrie uitg., Brussel, 1996, pp. 297-311.

André Uyttebrouck, « Bruxelles, centre d’enseignement », Bruxelles, Croissance d’une capitale, o.l.v.. Jean Stengers, Brussel, 1979, pp. 347-359.

Beatrijs Wolters van der Wey, « Brusselaars in beeld. Een nieuwe kijk op portretten van Brusselse groepen voor 1800», Cahiers Bruxellois, 47, 2015, pp. 289-329.

 

© Archieven van OCMW van Brussel

1 thought on “Onderwijs en openbare onderstand: een bevoorrechte maar weinig gekende band”

Laisser un commentaire