Inleiding
Het doel van deze bijdrage is in de eerste plaats om aan de hand van de archieven van het OCMW van Brussel het ontstaan te onderzoeken van een belasting op vertoningen in de algemene politieke geschiedenis van de oude Nederlanden.
Hoewel de gebruikte bronnen in hoofdzaak boekhoudkundig van aard zijn, zullen we vervolgens aantonen dat hun belang verder gaat dan de geschiedenis van de fiscaliteit en dat ze ook de geschiedenis van de denkwijze en de gevoeligheden onder het Ancien Régime illustreren. In dit verband zullen we de veranderingen bestuderen die zich tussen de 17e en de 19e eeuw in Brussel op het gebied van het amusement hebben voorgedaan.
Tot slot zullen we de bijdragen van het Franse bewind aan de rationalisering van deze belasting onderzoeken.
De oorsprong van de belasting op vertoningen: de Contrareformatie
De eerste vermelding van een belasting op toneelvoorstellingen in het kader van de openbare onderstand dateert van 1608: de magistraat legde een belasting op van een halve stuiver op elke toegang tot de voorstellingen van acteurs en acrobaten, om zo de hulp aan vondelingen of achtergelaten kinderen te financieren. Het politieke regime van die tijd was dat van de aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1621), die uiterst vroom waren en een strenge houding aannamen tegenover marginale sociale groepen, of het nu armen, ketters, protestanten of lombarden (pandleners van Piëmonteze afkomst) betrof. In 1601 had een edict van de aartshertogen alle toneelstukken aan censuur onderworpen, opdat religieuze onderwerpen niet lichtvaardig zouden worden behandeld: een verbod dat nog werd versterkt door een ordonnantie van 1608, waarin sprake was van “Camerspelen, Comedien, oft andere Spelen van recreatie, Dansen oft Liedekens geprent oft gerepresenteert”: toneelstukken, voordrachten en danspektakels, of het nu ging om de teksten of om de voorstelling zelf (zie illustratie). In 1631 verweet Isabella de rederijkerskamers (literaire verenigingen van schrijvers in de belangrijkste steden van de Nederlanden) dat zij te veel vrijheid hadden in de teksten die in toneelopvoeringen werden gebruikt.
Het moet gezegd worden dat de sociale controle over de armen onder de aartshertogen aanzienlijk was toegenomen. In 1609 werd op de Synode van Mechelen besloten dat de armen die hun religieuze plichten niet vervulden, uitgesloten zouden worden van de sacramenten. Drie maanden voor de eerste overtreding en langer bij de tweede. In 1617 werd dwangarbeid georganiseerd voor de gezonde armen. Naar aanleiding van het Concilie van Trente in 1607, kregen de bisschoppen ook het visitatierecht van de liefdadigheidsinstellingen van de steden, wat leidde tot de controle van de rekeningen van deze instellingen.
[Uittreksel uit het overzicht van de wetgeving van Joannes Aertsen, Kort begryp van verscheyde placaerten…., Brussel, 1734, ordonnantie van de Aartsbisschoppen van 31 augustus 1608 bepalende dat straatspektakels aan censuur worden onderworpen, p. 5 © Bibliotheek OCMW Brussel, Kostbare werken]
De evolutie van de belasting op vertoningen: van een toevallige opbrengst naar een regelmatige inning onder het Franse regime
In tegenstelling tot Engeland, waar in elke parochie een “armenbelasting”-de poor tax -werd geheven, bestond iets dergelijks niet in de steden van de oude Nederlanden. De belastingen die in Brussel werden geheven om de hulp aan vondelingen en achtergelaten kinderen te financieren, waren in feite geïsoleerde initiatieven en betroffen slechts een doelgroep die de gegoede burgerij wenste te bevoordelen. Deze belastingen waren per definitie precair, evenzeer afhankelijk van de economische situatie als van de welwillendheid van schenkers. In 1613-1614 kon de vondelingenzorg tussen de buitengewone inkomsten rekenen op de belasting op toneelspelers, maar ook op het poortersgeld, op de verpachting van de bieraccijnzen en op een belasting op de graanmarkt. Op een totale opbrengst van 1772 Rijnsgulden bracht de belasting op toneelspelers slechts 40 Rijnsgulden op, of minder dan 5% van de andere inkomsten. Het ging hier duidelijk niet om een product dat massaal verbruikt werd, zoals bier of tarwe. Op het einde van de 18e eeuw, in de rekeningen van de jaren 1772-1796, is het overigens niet ongewoon dat de belasting in het geheel niets opbracht. Dit illustreert haar willekeurige rol in de financiering van de openbare onderstand.
Het willekeurige karakter van de inning van deze belasting heeft de Franse administratie er bij haar aankomst in de Oostenrijkse Nederlanden ongetwijfeld toe aangezet het concept van “pacht” in te voeren voor de eigenlijke inning ervan: de belasting werd verkocht aan de hoogste bieder en de winnende bieder betaalde aan de administratie der godshuizen en weldadigheid een vast bedrag per maand of per kwartaal, zoals blijkt uit deze rekening van de Raad der Godshuizen voor het jaar 1808.
Elke hoogste bieder won een veiling op een bepaald soort spektakel, zoals de heer Virlet die voor de som van 651 francs per kwartaal de inning won van de toegangsprijs voor “bals, concerten, spektakels waar men tegen betaling binnenkomt” of de heer Tindemans, begunstigde van het “groot spektakel”, voor 500 francs per maand.
[Uittreksel uit de rekening van Jean-Baptiste Villebon, ontvanger-generaal van de weldadigheid van de stad Brussel, departement van de Dijle, voor de jaren 1808-1809: opbrengst van de veiling voor de inning van de toegangsprijzen voor voorstellingen, betaald in de vorm van een forfaitaire som, ten voordele van de behoeftigen © Archief OCMW Brussel, Fonds Raad der Godshuizen, C.670]
Een andere belangrijke verandering onder het Franse bewind was de uitbreiding van de categorieën van begunstigden van de belasting op vertoningen: de wet van 7 frimaire jaar 5 (27 november 1796) bepaalde dat gedurende zes maanden een belasting van een tiende van een frank zou worden geheven bovenop het toegangskaartje voor een vertoning, waarvan de opbrengst ten goede zou komen aan behoeftigen die niet in godshuizen verbleven. Andere wetten breidden deze toelage echter uit tot godshuizen en thuishulp (wet van 8 thermidor jaar 5 – 26 juli 1797). De verdeling van de opbrengst van deze belasting tussen de weldadigheid (sociale dienst) en de godshuizen (instellingen met opvang) was het voorwerp van een voortdurend conflict tussen de twee administraties tot 1803, toen een Raad der Godshuizen en Weldadigheid werd opgericht.
De verwijzingen naar deze belastingen als bron voor de geschiedenis van de podiumkunsten
In de rekeningen van vondelingen en achtergelaten kinderen vinden we verschillende verwijzingen naar de belasting van toneelvoorstellingen. Deze werpen een nieuw licht op de evolutie van de technieken en van de betrokken voorstellingen.
In 1613-1614 is er sprake van komedianten die op verschillende voorstellingsdagen werden belast, maar ook van “dierentemmers” die optreden met dieren: het was gebruikelijk om dieren zoals beren of apen te trainen voor voorstellingen.
[Rekening voor het jaar 1613-1614 voor vondelingen en achtergelaten kinderen, uittreksel uit de buitengewone ontvangsten, waarin de ontvanger een ontvangst registreert van 40 Rijnsgulden, 15 stuivers en 1 witte penning © Archief OCMW Brussel, Fonds Vondelingen en achtergelaten kinderen, n°607, f°20v°-21r°]
[Rekening voor het jaar 1772 van vondelingen en achtergelaten kinderen, uittreksel uit de verschillende kwitanties, waarbij de ontvanger opmerkt dat de belasting dit jaar niets heeft opgebracht © Archief OCMW Brussel, Fonds Vondelingen en achtergelaten kinderen, n°612, f°8v°]
In 1772 werd een veel breder scala van vertoningen belast: straatartiesten, opera’s, koorddansers, toneelstukken en degenen die “zich vertonen”. In zijn oorspronkelijke betekenis verwijst “vertonen” naar de handeling van het zich in het openbaar vertonen, de verschijning, de parade en, bij uitbreiding, een in het openbaar gegeven voorstelling. Koorddansers waren acrobaten die verschillende halsbrekende kunstjes uitvoerden met behulp van een meters boven de grond gespannen touw (de huidige balanceeracts zijn hier een avatar van). Het is duidelijk dat de oorsprong van alle uitvoerende kunsten hier wordt geïllustreerd, of het nu gaat om circuskunsten, theater, dans of opera.
In 1816, onder Nederlands bewind, ging het niet langer alleen om toneelvoorstellingen en straatoptredens: zoals blijkt uit deze affiche uit 1816, komen daar nog bals, concerten, vuurwerk, races, paardenoefeningen (dressuurshows) en andere “feesten” bij, evenals panorama’s en pittoreske en mechanische theaters, met uitzondering van de shows en bals die werden gegeven in het Munttheater en het Warandeparktheater (over de geschiedenis van deze twee theaters: zie de bijdrage van het Archief van de Stad Brussel op de blog Archiviris).
Panorama’s waren cirkelvormige schilderijen van pittoreske landschappen met een zicht van 360°. De panorama’s werden bevestigd aan een observatierotonde, bij wijze van openbare vertoning. In het pittoreske en mechanische theater werden landschappen of historische scènes (Bijbelse episodes, beroemde veldslagen) in scène gezet met een geanimeerd element, hetzij een automaat of systemen die aangedreven werden door radertjes of katrollen. De afmetingen varieerden van een klein diorama op een tafel of in een etalage tot een poppentheater.
[Affiche van de veiling van de verschillende rechten op voorstellingen, voor een termijn van drie jaar, ingaande op 1 juli 1816, 26 december 1815 © Archief OCMW Brussel, Fonds Affiches]
De twee theaters die van deze belasting waren vrijgesteld, de Munt en het Warandepark, genoten van een speciale regeling, ongetwijfeld wegens de omvang van hun inkomsten. Krachtens een wet van 3 nivôse jaar 11 (24 december 1802), bijvoorbeeld, betaalde de directie van het Munttheater tot 1815 een jaarlijkse forfaitaire som van 6.000 francs voor het recht van de behoeftigen op bals en voorstellingen.
Bij wijze van besluit
Het is opvallend dat de belasting op toegangskaartjes van vertoningen tijdens het Ancien Régime nooit iets anders lijkt te hebben gefinancierd dan hulp aan vondelingen en achtergelaten kinderen. De armenrekening van de rijke parochie van Sint-Goedele, bijvoorbeeld, lijkt een dergelijke belasting niet in haar inkomsten te hebben opgenomen. Het is niet onmogelijk dat het opleggen van een belasting op amusement onder de aartshertogen politiek geïnstrumentaliseerd werd door Albrecht en Isabella: door op de inkomsten te mikken van groepen met een verderfelijke invloed – rederijkers, acteurs en degenen die hun teksten schreven – wilden zij verdachte sociaaleconomische groepen straffen om de maatschappij in staat te stellen een ander gedrag dat als immoreel werd beschouwd financieel te compenseren: het achterlaten van kinderen. Alles veranderde met het Franse regime, dat onder het gezag van de Jakobijnse centrale staat in zijn verschillende wetten het concept van een universeel recht op sociale bijstand invoerde. Het doel van het beheer van dit recht was ongetwijfeld de inning ervan rendabeler te maken.
Bibliografie
- Joannes Antonius AERTS, Kort begryp van verscheyde placaerten ende ordonnantien soo gestelijkcke als werelijcke met vele vonnissen ende reglementen over de administratie van de Kercke ende aerme-goederen, Bruxelles, 1734.
- Roland BAETENS, « La relance d’une dynamique culturelle sous le règne des archiducs », dans Werner THOMAS et Luc DUERLOO (éds.), Albert et Isabella, Bruxelles, 1998, p. 145-150.
- Paul BONENFANT, « Hôpitaux et bienfaisance publique dans les Anciens Pays-Bas », dans Annales de la Société belge d’Histoire des Hôpitaux, t. 3, 1965, p. 1-194.
- Alexandre HENNE et Alphonse WAUTERS, Histoire de la Ville de Bruxelles, Bruxelles (éd. Revue et augmentée par Mina MARTENS), 1969, t. 3.
- Catharina LIS et Hugo SOLY, Poverty and capitalism in pre-industrial Europe, New Jersey, 1979.
- Emile LITTRÉ, Dictionnaire de la langue française, Paris, 1874, t.3.
- Lut PIL, Paysage au pluriel. La Belgique et la mise en scène du paysage pittoresque dans les albums et livres du XIXe siècle, Gand, 2020.
- Henri PIRENNE, Histoire de Belgique, IV. La révolution politique et religieuse. Le règne d’Albert et Isabelle. Le régime espagnol jusqu’à la paix de Minster (1648), Bruxelles, 1911.
- J.-F. VANDER REST, Aperçu historique sur les établissements de bienfaisance de la ville de Bruxelles, Bruxelles, 1960.
Webografie
- https://www.cnrtl.fr/etymologie/montre//1 website van de Centre National de Ressources Textuelles et Lexicales, geraadpleegd op 16 februari 2021.
- http://expositions.bnf.fr/cnac/grand/cir_2122.htm, geraadpleegd op 17 februari 2021.
- https://wepa.unima.org/fr/theatres-mecaniques/ geraadpleegd op 3 maart 2021.
© Archief OCMW Brussel – Alle rechten voorbehouden