Anniversaires, Expo 58, Hors série

Expo 58: le pavillon qui n’existait pas | Expo 58: het paviljoen dat nooit bestond

En 1955, la Ville de Bruxelles souhaite commander les plans d’un pavillon pour l’exposition universelle de 1958. Après l’exposition, ce pavillon est destiné à accueillir l’Institut national de l’éducation physique et des sports, ainsi que la salle de sport pour les jeux olympiques de 1960. En effet, Bruxelles est candidate pour héberger les JO de 1960. Il est prévu de construire le pavillon entre le stade du Heysel et le Planétarium de l’exposition de 1935 . Construit en matériaux durables, il sera cofinancé par le ministère de la Santé publique et de la famille, à concurrence de 60 %.

 

In 1955 wil de Stad Brussel de plannen van een paviljoen voor de Wereldtentoonstelling van 1958 bestellen. Na de tentoonstelling is dit paviljoen bedoeld als gastheer voor het Nationaal Instituut voor Lichamelijke Opvoeding en Sport en de olympische spelen van 1960. Brussel is inderdaad kandidaat om de OS van 1960 te organiseren. Het is de bedoeling om het paviljoen tussen het Heizelstadion en het planetarium van de tentoonstelling van 1935 te bouwen. Gemaakt van duurzame materialen, wordt het medegefinancierd door het ministerie van Volksgezondheid en Gezin, tot 60%. 

 

Un premier projet est présenté par un architecte de la Ville, Jean Rombeaux, mais il est jugé trop peu moderniste. Een eerste project wordt gepresenteerd door een architect van de stad, Jean Rombaux, maar het wordt als te weinig modernistisch beschouwd.

 

Henri Lacoste est alors désigné comme architecte pour le remplacer. Par le passé, il avait déjà signé les plans de certains pavillons de l’Expo de 1935. En octobre 1956, un avant-projet – sous forme de maquette – est présenté à l’Hôtel de Ville et admis sous réserve de quelques modifications. Les avis sont alors très mitigés.

 Henri Lacoste wordt vervolgens aangewezen als architect om hem te vervangen. In het verleden had hij al plannen getekend voor enkele van de Expo-paviljoens van 1935. In oktober 1956 werd een voorontwerp – in de vorm van een model – gepresenteerd in het stadhuis en toegelaten onder voorbehoud van enkele wijzigingen. De meningen zijn dan erg gemengd.

 

Le bourgmestre déclare très prudemment : « L’aspect général est assez inhabituel », tandis qu’un échevin estime que le bâtiment ressemble à une fabrique. Le journal « Le Soir » du 4 octobre 1956 prend également position en publiant ces lignes : « Hélas, cet attrait fonctionnel est le seul qui caractérise les immeubles publics que l’on construit aujourd’hui. Dépourvus de toute qualité décorative extérieure, ils ne contribuent guère à l’embellissement de la capitale ! »

De burgemeester zegt heel voorzichtig: « Het algemene uiterlijk is nogal ongebruikelijk », terwijl een schepen beweerdt dat het gebouw op een fabriek lijkt. De krant « Le Soir » van 4 oktober 1956 neemt ook een standpunt in door deze woorden te publiceren: « Helaas is deze functionele attractie de enige die de openbare gebouwen kenmerkt die tegenwoordig worden gebouwd. Verstoken van elke uiterlijke decoratieve kwaliteit dragen ze weinig bij tot de verfraaiing van de hoofdstad! « 

L’architecte défend toutefois son œuvre : « J’utiliserai certainement une technique de construction très jeune, permettant l’emploi de matériaux nouveaux, plastiques colorés et transparents, par exemple, ou matériaux légers pour les plaines. »

De architect verdedigt zijn werk echter: « Ik zal zeker een heel jonge bouwtechniek gebruiken, waarbij het bijvoorbeeld mogelijk is nieuwe materialen, gekleurde en transparante kunststoffen of lichte materialen voor de vlaktes te gebruiken. »

Dès 1956, le projet – estimé à 50 millions de francs (≈ 1.250.000 €) – pose de nombreux problèmes : l’ouverture du chantier est sans cesse retardée et les finances de la Ville sont épuisées en raison des nombreux chantiers ouverts. En parallèle, le ministre de la Santé publique n’intervient pas en faveur du projet. Dans l’urgence, faute de moyens suffisants, un pavillon provisoire en matériaux légers est envisagé.

Vanaf 1956 levert het project – geschat op 50 miljoen frank (≈ 1.250.000 €) – veel problemen op: het begin van de werken wordt voortdurend verschoven en de financiën van de stad zijn uitgeput vanwege de vele open werven. Tegelijkertijd grijpt de minister van Volksgezondheid niet in ten gunste van het project. In noodgevallen is het bij gebrek aan voldoende middelen mogelijk om een tijdelijk paviljoen van lichte materialen te maken.

Le 26 février 1957, face à des délais devenus trop courts, le Conseil de la Ville décide d’acter l’abandon du projet. Le pavillon de la Ville de Bruxelles au sein de l’exposition universelle de 1985 ne sera jamais construit…

Op 26 februari 1957 besloot de gemeenteraad, in het licht van een te kort geworden termijn, de stopzetting van het project aan te kondigen. Het paviljoen van de Stad Brussel op de Wereldtentoonstelling van 1985 zal nooit worden gebouwd …

© Ville de Bruxelles (Service de l’Urbanisme) | Stad Brussel (Stedenbouwkundige dienst)

Laisser un commentaire