Het was winter 1904-1905. De Russisch-Japanse Oorlog woedde in alle hevigheid. De twee mogendheden probeerden hun heerschappij op te leggen in het Verre Oosten, met name in Mantsjoerije, toneel van gruwelijke slachtpartijen onder de burgerbevolking. Na een bijna één jaar durende belegering door de Japanse troepen viel Port Arthur op 2 januari 1905, een zware nederlaag voor het keizerrijk Rusland.
Behalve deze vernederende nederlaag kreeg de tsaar ook af te rekenen met interne onrust in zijn rijk. De arbeidersmassa’s eisten institutionele hervormingen en vroegen hem een einde te maken aan de oorlog met Japan. Stakingen braken uit in december 1904 en leidden tot een grote demonstratie op zondag 22 januari 1905 voor het Winterpaleis van de tsaar in Sint-Petersburg. Bij gebrek aan duidelijke instructies van het opperbevel raakten de soldaten in paniek tegenover de massa pacifistische demonstranten en openden het vuur. Bijna 200 mensen kwamen tijdens “Bloedige Zondag” om het leven.
Meer dan 2000 kilometer van deze trieste gebeurtenissen vandaan in Brussel, deed het proces van een man nogal wat stof opwaaien. Alles draaide rond het opruiende artikel “Aux miliciens” in het antimilitaristische blad La Caserne. Een menigte verzamelde zich voor het hof van assisen om het proces bij te wonen. Het was half tien. De zitting werd geopend. We zijn 6 februari 1905, dag van het “Proces van La Caserne”.
[Artikel “Aux Miliciens” overgenomen uit Le Peuple, 7 februari 1905, p. 1. ©KBR]
De staat beschuldigde de jonge arbeider-banketbakker Louis Coenen ervan de bindende kracht van de wetten te hebben aangetast en ongehoorzaamheid te hebben uitgelokt, een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar stond.
Tijdens het verhoor hield de beschuldigde vervolgens zijn antimilitaristische betoog: “[…] we leven niet langer in het tijdperk waar bloed moet vloeien. Wij geloven dat de Rede en niet de brute kracht conflicten tussen mensen moet oplossen.”[1] Hij had het vervolgens over het geweten en de plicht van soldaten: “De soldaat kan niet langer naar zijn geweten handelen; discipline maakt hem depressief en ontneemt hem al zijn vrijheid”[2]. Volgens de beschuldigde “[…] zouden we geen verschrikkelijke bloedbaden zoals die in Mantsjoerije meemaken”[3] indien de soldaten konden weigeren bevelen op te volgen die tegen hun geweten indruisten. Louis Coenen vreesde immers dat diezelfde gebeurtenissen ook tot een Bloedige Zondag in België konden leiden. Waren er tijdens zijn proces immers geen grote stakingen in de Borinage? Na het horen van enkele getuigen en de pleidooien van de advocaten van beide partijen, werd de zitting aan het einde van de middag geschorst. De rechtbank sprak de beklaagde vrij, waarna de jonge socialistische hoeders van het Volkshuis, een bolwerk van de Belgische Arbeiderspartij, een levendig eerbetoon brachten aan Louis Coenen. Zes jaar later werd hij verkozen in de gemeenteraad van Sint-Gillis en begon zijn bijna 50 jaar durende politieke loopbaan.
[Le Peuple, 7 februari 1905, eerste pagina, waarvan de helft is gewijd aan het proces van La Caserne. Op de afbeelding rechtsboven zien we Louis Coenen in het midden, omringd door zijn advocaten Gheude (links) en Royer (rechts). ©KBR]
Louis-Jean-Baptiste Coenen werd op 24 februari 1881 in Brussel geboren in een arbeidersgezin van dertien kinderen en groeide op in de Brusselse volkswijk de Marollen. Op driejarige leeftijd verloor hij z’n vader en reeds op de lagere school liet hij zich in positieve zin opmerken. Terwijl hij nog school liep, werkte hij vanaf zijn dertiende als banketbakker en sloot hij zich aan bij de Société des confiseurs. Dit was zijn eerste engagement om de zaak van de arbeidersklasse te steunen, wat hij z’n hele verdere leven zou doen in tal van verenigingen, afdelingen, federaties en vakbonden en via de publicatie van artikelen in socialistische bladen.
Hij schreef zich in op de kiezerslijst voor de verkiezingen van 1911, wat hem een zitje in de gemeenteraad van Sint-Gillis opleverde. Zijn politieke carrière was net op gang gekomen, toen de Duitse troepen in 1914 de Belgische neutraliteit schonden. Tijdens de vier bezettingsjaren die volgden stak het jongste gemeenteraadslid van Sint-Gillis al zijn energie in de hulpverlening aan de bevolking: kantines organiseren, giften inzamelen en hulpgoederen verdelen, als lid van de plaatselijke afdeling van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité en van het Nationaal Werk van de Wezen, enz.
Na de dood van zijn vriend en schepen Antoine Delporte in 1919, die hem tijdens het proces van La Caserne had verdedigd, kreeg hij de portefeuille van Openbare Werken en bleef hij zich inzetten voor de arbeidersklasse. Zo richtte hij de openluchtschool “La Roseraie” op, een echte oase van rust voor de kinderen uit Sint-Gillis.
[Inhuldiging van La Roseraie, 19 juni 1938. Iconografische verzameling, Gemeentearchieven van Sint-Gillis. Louis Coenen is de tweede van rechts.]
[Inhuldiging van La Roseraie, 19 juni 1938. Iconografische verzameling, Gemeentearchieven van Sint-Gillis. Louis Coenen is vooraan in het midden.]
Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloot Louis Coenen zich bij het verzet aan, waar hij betrokken was bij tal van succesvolle operaties. Hij organiseerde sabotageacties, missies met parachutisten, hielp werkweigeraars en verspreidde de ondergrondse pers, waaronder Le Peuple, La Voix des Belges en Le Faux Soir. Nadat hij in 1942 door de Gestapo was opgepakt, werd hij een paar dagen later alweer vrijgelaten, waarna hij z’n clandestiene activiteiten onmiddellijk hervatte. Brussel was amper bevrijd, of de gemeenteraad van Sint-Gillis doopte uit erkentelijkheid, de Rue de Plaisance om in “Louis Coenenstraat”.[4]
Ter gelegenheid van de 25ste verjaardag van zijn intrede in de gemeenteraad zou hij een nieuw eerbetoon krijgen, en in de nasleep daarvan werd het leeratelier van het gemeentelijke lyceum officieel de “Ecole de mécanique Louis Coenen”.
In 1947 zouden de kiezers in Sint-Gillis hem eren. Louis Coenen werd immers de eerste socialistische burgemeester van Sint-Gillis. Hij bekleedde deze functie tot 1952. Na zijn herverkiezing koos hij ervoor de uitvoerende macht te verlaten, om tot aan zijn aftreden in 1959 gemeenteraadslid te blijven.
Het leven van een dermate actief en geëngageerd publiek figuur samenvatten is onbegonnen werk, toch kon schepen Armand Versé het in 1948 ter gelegenheid van de 35ste verjaardag van de intrede van Louis Coenen in de gemeenteraad, niet beter verwoorden: “Ik zou dit leven in één zin kunnen samenvatten: Burgemeester Coenen heeft zich onder alle omstandigheden met hart en ziel ingezet voor de behartiging van de belangen van zijn medeburgers, vooral van de nederigen, en voor de welvaart van de gemeente.“[5]
Louis Coenen overlijdt op 28 augustus 1965 te Schaarbeek.
[Portret van Louis Coenen. Dossier nr. 17 betreffende de manifestatie ter ere van Louis Coenen, burgemeester, ter gelegenheid van zijn ambtsjubileum op 18 maart 1948. Inventaris van de ambtsjubilea, gemeentelijke archieven van Sint-Gillis.]
[Borstbeeld van Louis Coenen, burgemeestergalerij – 1ste verdieping van het stadhuis van Sint-Gillis.]
[1] « Le procès de La Caserne », dans Le Peuple, 7 februari 1905, p. 1.
[2] Ibid.
[3] Ibid.
[4] Gemeenteblad van Sint-Gillis, zitting van 25 november 1944, p. 95.
[5] Dossier nr. 17 betreffende de manifestatie ter ere van Louis Coenen, burgemeester, ter gelegenheid van zijn ambtsjubileum op 18 maart 1948. Inventaris van de ambtsjubilea, gemeentelijke archieven van Sint-Gillis.
Bonnen :
ABS Robert, « COENEN Louis », Biographie Nationale, t.49, Bruxelles, Bruylant, 1979 col. 133-138.
https://maitron.fr/spip.php?article164106, notitie « COENEN Louis » door Jean-Paul Mahoux, versie online gezet op 19 september 2014, laatste wijziging op 12 januari 2020.
Krant Le Peuple, 1905.
Gemeentebladen van Sint-Gillis
© Gemeentelijke archieven van Sint-Gillis