Les premiers moyens d’approvisionnement en eau des habitants de Bruxelles sont les puits et les fontaines publiques. L’eau collectée est stockée dans des réservoirs et acheminée à travers la ville par des canalisations en bois ou en plomb. Certains métiers, tels que les brasseurs, s’approvisionnent directement dans la Senne. Ce n’est qu’aux XIIIe, XIVe siècles que le Magistrat de la Ville intervient : il met en place trois réseaux d’adduction souterrains qui alimentent des fontaines monumentales, et crée la Chaussée, un corps de fonctionnaires chargés de l’entretien de la voirie et du réseau hydraulique. Au XVIIe siècle, des pompes publiques sont installées et mises à disposition des habitants, tandis que le quartier de la Cour profite de la machine hydraulique de Saint-Josse qui fournit, dès 1602, le palais du Coudenberg et ses jardins en eau. Au même moment, la population augmentant, le captage de sources extérieures au pentagone devient nécessaire pour satisfaire les besoins en eau de la Ville.
De waterputten en openbare fonteinen vormden de eerste watervoorzieningen voor de Brusselaars. Het verzamelde water werd opgeslagen in watertanks en door de stad vervoerd door middel van houten of loden buizen. Enkele beroepen, zoals de brouwers, namen het water direct uit de Zenne. De Magistraat van de stad kwam pas in de 13-14de eeuw tussenbeide: er werden drie ondergrondse aanvoernetwerken opgezet die monumentale fonteinen bevoorraadden en een ambtelijk orgaan (genaamd “Chaussée”) dat verantwoordelijk was voor het onderhoud van de wegen en het hydraulische systeem werd eveneens opgericht. In de 17de eeuw werden openbare pompen geïnstalleerd en ter beschikking gesteld aan de bewoners. Het Hof maakte gebruik van de hydraulische pompen van Sint-Joost. Deze voorzagen vanaf 1602 het paleis op de Coudenberg en zijn tuinen van water. Tegelijkertijd werd het aanleggen van bronnen buiten de Vijfhoek noodzakelijk om te voldoen aan de waterbehoeftes van de stad en van zijn groeiende bevolking.
[Extrait de l’Atlas des Fontaines, atlas papier, 1672, Archives historiques, A.V.B. | Uittreksel van de « Fonteinenatlas », atlaspapier ,1672, Historisch Archief, A.S.B.]
Le Grote Pollepel, ou « Grande cuillère à pot », grand réservoir à eau situé dans le quartier Isabelle et Terarken, est représenté (au point A) sur ce plan, ainsi que le réseau hydraulique auquel il est lié, qui s’étend jusqu’à la Grand’place et à l’ancienne Halle au pain.
De grote watertank (de « Grote Pollepel ») die werd aangelegd in de Isabelle en Terarken wijk (punt A van het plan). U ziet ook het hydraulische netwerk waaraan hij is gekoppeld, dat zich uitstrekt tot de Grote Markt en de oude Broodhuis
[Vue du Grote Pollepel lors de sa découvert, photo, 1955, Collection iconographique, A.V.B] | Zicht op de Grote Pollepel bij zijn ontdekking, foto, 1955, Iconografische verzameling, A.S.B.]
Ce réservoir du XVe siècle a été mis au jour lors des travaux de construction de l’actuelle Galerie Ravenstein. Son emplacement initial est encore suggéré aujourd’hui par la rotonde de la galerie.
Deze 15de eeuwse watertank werd tijdens de bouwwerken van de huidige Ravensteingalerij ontdekt. Zijn oude plaats wordt nog steeds door de rotonde van de galerij voorgesteld.
[Vue du Grote Pollepel transféré dans les jardins du Palais d’Egmont (Le Grote Pollepel est encore visible aujourd’hui dans ce parc), photographie, 1958, Collection iconographique, A.V.B. | Zicht op de Grote Pollepel vanaf de tuinen van het Egmontpaleis (De Grote Pollepel is nog zichtbaar in het park), foto, 958, Iconografische verzameling, A.S.B.]
[Pompe de la fin du XVIIe siècle de la maison La Bourse au n°19 de la Grand’Place, carte postale, vers, 1907, Collection iconographique, A.V.B. | Pomp van het einde van het 17de eeuw aan het huis « La Bourse » op nummer 19 Grote Markt , postkaart, ca. 1907, Iconografische verzameling, A.S.B.]
L’ère industrielle et l’avènement de la société bourgeoise modifient le rapport que la Ville et ses habitants entretiennent avec l’eau. Le XIXe siècle est marqué par plusieurs grands projets, dont la mise en place d’un réseau d’eau courante. L’administration communale décide de renouveler les anciennes conduites dès 1852 et de les remplacer par un réseau moderne, en plomb, où la pression est suffisante pour que l’eau soit amenée à tous les étages. Ce nouveau réseau est inauguré en 1855. La pose de ces nouvelles conduites (193 km entre 1855 et 1870) représente une forte dépense. Celle-ci incite les autorités à d’autres nouveautés : la consommation payante de l’eau et l’installation de compteurs dans toutes les maisons des abonnés à l’eau de ville. La population marque une certaine résistance, car l’accès à l’eau était jusqu’alors gratuit. Ainsi, certains continuent à utiliser les quelque vingt-neuf fontaines, quatre-vingt-neuf pompes publiques et huit mille puits encore en service, malgré la qualité de leur eau et leur disparition progressive.
Het industriële tijdperk en de komst van de burgerlijke samenleving veranderden de relatie die de stad en haar inwoners met water onderhouden. De negentiende eeuw wordt gekenmerkt door verscheidene belangrijke projecten met inbegrip van de totstandbrenging van een stromend watersysteem. De gemeentelijke overheid besliste de oude waterleidingen in 1852 te vernieuwen en ze te vervangen door een modern loden netwerk, waar de druk voldoende hoog was om het water op alle verdiepingen te brengen. Dit nieuwe netwerk werd ingehuldigd in 1855. Het leggen van deze nieuwe leidingen (193km tussen 1855 en 1870) bracht een hoge kost met zich mee. Het zette de autoriteiten ertoe aan om nieuwigheden te bedenken: het betalend waterverbruik en de plaatsing van een watermeter in de woning van stadswaterabonnees. Bij de bevolking heerste een zekere weerstand omdat tot dan de toegang tot water gratis was. Zo bleven sommigen de nog in gebruik zijnde 29 fonteinen, 89 pompen en 8000 putten gebruiken ondanks de bedenkelijke kwaliteit van het water en hun geleidelijke verdwijning.
[Plan et vue du compteur d’eau Kennedy,1862, dans J.-F. GRINNAERT, « Manuel de l’abonné à l’eau de la Ville », p. 98-99, Bibliothèque, BIB 18673, A.V.B. | Plan en zicht op de watermeter Kennedy, 1862, in J.-F. GRINNAERT, « Manuel de l’abonné à l’eau de la Ville », p. 98-99, Bibliotheek, BIB 18673, A.S.B.]
L’arrivée de l’eau courante dans les habitations permet le développement de nouvelles pratiques liées à l’hygiène, et y répond. Elle offre aussi un nouveau confort : les habitations se dotent du chauffage central, de l’eau chaude et de nouvelles machines destinées à aider la ménagère. Cependant, l’instauration d’un accès à l’eau payant crée une fracture sociale. Tous les ménages ne peuvent se permettre d’accéder à cette modernité. Au lendemain de la Première Guerre mondiale, l’approvisionnement en eau des habitations est loin d’être généralisé, ce qui incite les politiciens à se pencher sur cette question. C’est probablement dans cette perspective que la Ville adhère en 1933 à la Compagnie Intercommunale des Eaux, créée en 1894.
De komst van stromend water in woningen ging hand in hand met de ontwikkeling van nieuwe praktijken in verband met de openbare hygiëne. Het bood ook een nieuw comfort: de huizen konden uitgerust worden met centrale verwarming, warm water en er werden nieuwe toestellen ontworpen om de huisvrouw bij te staan. Nochtans schiep de invoering van de toegang tot betaald water een sociale kloof. Niet alle huishoudens konden zich toegang veroorloven tot deze moderniteit. In de nasleep van de Eerste Wereldoorlog is de levering van water aan huizen verre van wijd verspreid. Dit zette politici ertoe aan om de kwestie aan te pakken. Het is waarschijnlijk in dit perspectief dat de stad in 1933 zich aansluit bij de « Compagnie Intercommunale des Eaux » opgericht in 1894.
[Publicité pour l’adoucisseur d’eau Electrolux, brochure, début XXe siècle, Collection Fauconnier,A.V.B. | Reclame voor de Electrolux waterverzachter, folder, begin XXste eeuw, Collectie Fauconnier, A.S.B.]
[Publicité pour les salles de bains modernes Mathieu Vliegen, catalogue, 1906, Collection Fauconnier, A.V.B. | Reclame voor moderne badkamers Mathieu Vliegen – catalogus – 1906 – A.S.B. – Collectie Fauconnier, A.S.B.]
Introduction des nouveaux équipements sanitaires, baignoires, douches, toilettes, éviers, et de tous leurs accessoires modernes.
Introductie van nieuwe sanitaire voorzieningen, badkuipen, douches, toiletten, wastafels en al hun moderne accessoires.
© Archives de la Ville de Bruxelles | Archief van de Stad Brussel
Est-il vrai que si les communes voisines de Bruxelles (Saint-Josse et Schaerbeek notamment) ont créé la CIBE en 1894 avec création de grands réservoirs rue de Linthout pour amener l’eau du Bocq, c’est en réaction au prix élevé que réclamait la ville pour la fourniture de l’eau ??
En effet, les désaccords étaient devenus trop nombreux entre la Ville de Bruxelles et les communes de Schaerbeek, Saint-Josse, Ixelles et Saint-Gilles. La raison en était principalement le prix élevé de l’eau mais aussi le fait que les canalisations restaient la propriété de la Ville et que c’est elle qui décidait de l’installation de nouvelles. Du fait de l’urbanisation croissante des faubourgs de Bruxelles, certains quartiers se retrouvaient sans eau, notamment Linthout, situé trop en hauteur. Pour faire face à cette pénurie, il était grand temps que les communes reprennent la main sur la distribution de l’eau sur leurs territoires.