Theaters, bioscopen en spektakelzalen

Theaters, bioscopen en spektakelzalen

Aan het einde van de 17e eeuw en aan het begin van de 18e eeuw begint de geschiedenis van het theater in Brussel met de aankoop in 1698 door architect Jean-Paul Bombarda van het oude gebouw waar de munt werd geslagen. Hij omvormde dit gebouw in een hôtel de spectacle (toneelzaal). Vanaf 1705 worden opera’s en komedies afgespeeld, maar ook bals vinden er plaats. De Munt heeft echter in de loop van de achttiende eeuw een financieel chaotisch leven doorgemaakt. Pas met de wederopbouw van het gebouw tussen 1817 en 1819 is dit theater geleidelijk aan weer op gang getrokken. Op 25 augustus 1830 heeft de revolutie die tot de onafhankelijkheid van België leidde, gestalte gekregen tijdens de opera “La Muette de Portici”.

[De Munt, postkaart – bron: www.delcampe.net]

 

Het Théâtre Royal du Parc werd in 1782 door de gebroeders Bultos gebouwd en was eerst bestemd voor voorstellingen voor kinderen voordat die in de eerste helft van de 19e eeuw voor vaudeville, komische opera en melodrama plaatsmaakten. Samen met de bouw van dit theater creëert de gebroeders Bultos in het park de Vaux-Hall, waar concerten in de opgelucht worden gespeeld.

[Het Théâtre royal du Parc, postkaart – bron: www.delcampe.net]

 

In de 19e eeuw zijn er overal in de hoofdstad nieuwe theaters te zien, zoals het Théâtre Royal des Galeries (1847), het Alhambra (1874 – nu verdwenen) en de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS), een voormalig arsenaal dat in 1883 werd tot een theater volgens de plannen van architect Jean Baes omgevormd. We kunnen ook het kleine poppentheater van Toone vermelden, dat al sinds 1830 in bedrijf is. De gemeenten rond de Stad Brussel staan ook niet aan de zijlijn en men kon, bijvoorbeeld, naar Théâtre Molière in Elsene of naar Théâtre Lyrique in Schaarbeek gaan.

[De KVS, poskaart – bron: www.delcampe.net]

 

Terwijl de geschiedenis van het theater in Brussel al op het einde van de 17e eeuw begon  zou die van de bioscoop pas veel later in de annalen van de spektakelkunst volgen. De eerste openbare voorstelling van de cinematograaf vond plaats op 1 maart 1896 in de vroegere tijdingzaal van het liberale dagblad “La Chronique”, zoals een gedenkplaat in de Koningsgalerij nr. 7 eraan herinnert. Maandenlang was de zaal voorstelling na voorstelling uitverkocht en de toeloop was zo groot dat de toneelzaal Alcazar, het Palais dété, het Théâtre royal des Galeries en La Scala elk een vijf tot tien minuten durende filmvoorstelling programmeerden, die om het half uur werd vertoond. De bioscoop groeide uit tot een volwaardige vorm van vermaak en tegen 1920 telde Brussel al meer dan honderd bioscopen.

In het stadscentrum stond er tot 1925, op enkele uitzonderingen na, amper een gebouw dat deze nieuwe vorm van vrijetijdsbesteding volledig kon huisvesten. Doordat ze makkelijk in te richten waren en er weinig grond beschikbaar was, vonden bioscopen onderdak in spektakelzalen die een nieuwe bestemming kregen. Pas tijdens het interbellum verschenen de eerste architectuurwerken die uitsluitend aan de zevende kunst waren gewijd. Ze bleven echter deel uitmaken van reeds bestaande locaties langs druk bezochte assen zoals de centrale lanen. Met de opkomst van de geluidsfilm in de jaren 30 van de vorige eeuw waren zalen enkel bestemd voor filmvertoningen en ze boden soms plaats aan meer dan 3.000 mensen, rekening houdend met de toenmalige stedenbouwkundige voorschriften.

Door een gebrek aan nieuwe films onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog, werden verschillende bioscopen omgebouwd tot theaters. In de Vijfhoek bleven er nog maar 26 over, in de aanpalende gemeenten 47. Begin van de jaren twintig beschikte Brussel opnieuw over zijn bijna volledige bioscooppark van 1914. De uitbaters hadden nu vooral oog voor de verfraaiing van de zalen. Schoolvoorbeelden van deze tempels van de zevende kunst waren de Agora Palace, de grootste en best uitgeruste bioscoop van de hoofdstad, ingericht in Lodewijk XVI-stijl, en de Lutetia Palace in Napoleon III-stijl, gelegen in de Nieuwstraat 17. De akoestiek ging er fel op vooruit dankzij het gebruik van isolerende materialen en technische innovaties en de doorbraak van de neonverlichting zorgde voor een revolutie in het ontwerp van de gevels, die modellen van reclame-architectuur werden. Dag en nacht moesten de fluorescerende namen van bioscopen en van filmtitels voorbijgangers prikkelen.

[De Brouckèreplein, in het midden zie de ingang van de bioscopen La Scala en Eldorado, postkaart – bron: www.delcampe.net]

 

Tussen 1930 tot 1945 kregen de bioscopen een meer sobere inrichting en aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren er officieel 115, die onafgebroken bioscoopjournaals vertoonden. Met het uitbreken van de oorlog waren Engelse en Amerikaanse films verboden en in sommige bioscopen waren films in het Duits te zien. Na de bevrijding gingen bioscoopgangers die jarenlang het witte doek hadden moeten missen, opnieuw massaal de filmzalen opzoeken. Bioscopen kregen ook vaak nieuwe, angelsaksisch klinkende namen zoals de RAF (Royal Air Force) in de Blaesstraat, de Victory, de Monty of ook de Churchill, de vroegere Plaza. Er doken ook nieuwe namen op, vaak met slechts één of twee lettergrepen zoals de Pax, Rio, Le Roy, Vog, Dixy, Movy, Alfa, City, Riga, Roma en nog andere, die makkelijker te onthouden en op gevels aan te brengen waren. Wars van de nieuwste strakke trends op vlak van interieurarchitectuur, kreeg de Roxy in de Nieuwstraat 55, achterin een galerie met luxe boetieks, een zeer fraaie art-decostijl, terwijl de toeschouwers in de Plaza, die in het gelijknamige hotel was ondergebracht, werden ondergedompeld in een weelderig decor in Spaanse renaissancestijl. Voorts was er in de Nieuwstraat de Métropole, het opvallende modernistische meesterwerk van architect Adrien Blomme, met zijn vier verdiepingen tellende hal met glaspartijen omgeven door brede pilasters en een oker-marmeren entablement.

[Interieur van de Métropole, 30 Nieuwestraat, poskaart – bron: www.delcampe.net]

[Programma van de Métropole, bron: www.delcampe.net]

 

In 1953 maakte de cinemascope zijn opwachting. Daarvoor waren drie projectoren en bredere zalen nodig. Met de opkomst van de televisie in 1958 kwamen steeds meer zalen leeg te staan en deden uitbaters er alles aan om de toeschouwer opnieuw naar de bioscoop te lokken. Zo kwamen er behalve een meer gericht aanbod (westerns, thrillers, enz.) ook overvloedig verlichte ingangen, rijkelijk versierde ramen, tentoonstellingen en grotere affiches.

[Ingang van de Victory, 17 Nieuwstraat (voormalig Lutetia Palace), 1952 – bron : www.memoire60-70.be]

 

In 1961 begon de Variétés, die voor de gelegenheid was omgedoopt tot Cinérama, met Cinerama, een nieuw systeem dat de kijker de illusie gaf te midden van de actie te staan. Dit nogal omslachtige systeem moest twee jaar later wijken voor het 70 mm-formaat, dat wordt geprojecteerd door een enkele projector met een bredere lens. Vanaf 1962 werden de grotere bioscoopzalen opgedeeld in kleinere, meer winstgevende zalen. Zo werd in de Nieuwbrugstraat met het Colisée, de eerste triplex-bioscoop ingehuldigd.  De projecties verliepen makkelijker dankzij het gebruik van ontvlambare pellicule en van 600 meter lange filmrollen die van het begin tot het einde waren gelijmd.

 Met zijn moderne decoratie in witte en oranje tinten zou de Twins ongeveer de enige nieuwe bioscoop van de jaren zeventig zijn. Ondanks een hele reeks faillissementen, opende in 1978 een nieuw complex met acht zalen zijn deuren in het winkelcentrum City 2. Zestien jaar later zou het zijn deuren alweer sluiten.

In de loop van de jaren ’80 volgden de sluitingen elkaar in snel tempo op en zouden de bioscopen Picadilly I en II, het Colisée, de Variétés, de Plaza en de Ambassador verdwijnen, om plaats te ruimen voor boetieks, tapijtwinkels, elektrozaken, cosmeticawinkels, supermarkten, dancings of bowlingzalen. In 1988 opende op de Heizel de Kinepolis (“stad van de cinema”) zijn deuren, een tweede complex met zes zalen.

Bovendien zou ook de doorbraak van de home cinema (video en later DVD) veel bioscopen tot sluiting dwingen. In 1991 en 1992 gaan ook de Caméo, de Métropole en de Marivaux definitief dicht. In 1992 zou de UGC De Brouckère, de vroegere Eldorado, opnieuw opengaan met zalen van tussen de 92 en 766 zitjes. De infrastructuur is modern en het geluid en de akoestiek van de zalen zijn uniek.

[Zaal van de Marivaux, 104 Adolphe Maxlaan (nu een hotel) – bron: www.hotelmarivaux.be]

 

Intussen kunnen de vroegere bioscoopzalen op vlak van erfgoed op meer erkenning rekenen en sommige worden zelf herontdekt. Het Aegidium op het Sint-Gillisvoorplein is daar ongetwijfeld het meest opvallende voorbeeld van. Terwijl sommige gebouwen nog overeind staan dankzij de volharding en passie van cinefielen, zijn andere gedoemd om onherroepelijk te verdwijnen.

In de komende maanden zullen we u een aantal van deze plekken laten zien, die voor ons aller vertier.

 

Bronnen:

Notre histoire – Théâtre Royal du Parc (theatreduparc.be)

Alexandre HENNE et Alphonse WAUTERS, Histoire de la Ville de Bruxelles, Bruxelles, Librairie Encyclopédique Périchon, 1845,

Frédéric FABER, Histoire du théâtre français en Belgique, Bruxelles et Paris, 1879.

Marc CRUNELLE, Geschiedenis van de Brusselse bioscopen, Brussel, coll. “Brussel, stad van kunst en geschiedenis”, 2008, nr 35, online beschikbaar

 

© Archiviris – Alle rechten voorbehouden

Laisser un commentaire